Bouwbesluit eisen bereikbaarheid en toegankelijkheid voor nieuwbouw

In dit artikel worden de bouwbesluit (2012) eisen besproken voor bereikbaarheid en toegankelijkheid voor nieuwbouw. Een nieuw te bouwen bouwwerk moet namelijk voldoen aan de eisen voor voldoende bereikbare en toegankelijke ruimten. Welke gebruikfuncties aan welke eisen moet voldoen is beschreven in tabel 4.21 van het bouwbesluit. Dit artikel zal de eisen voor de vrije doorgang, de toegankelijkheidssector en het overbruggen van hoogteverschillen toelichten. 

Vrije doorgang

Eisen breedte en hoogte van een ruimte en deuren

Voor de vrije doorgang worden er eisen gesteld aan de breedte en hoogte van een ruimte en deuren die onderdeel zijn van een verkeersroute. Deze eisen worden gesteld aan de doorgangen naar de volgende ruimtes (zowel in het gebouw als het aansluitende terrein) :

  1. Een verblijfsgebied
  2. Een verblijfsruimte
  3. Een toiletruimte 
  4. Een badruimte
  5. Een buitenruimte
  6. Een ruimte om een lift te bereiken

Breedte

De doorgangen moeten een vrije breedte hebben van 0,85 meter en een vrije hoogte als aangegeven bij artikel 4.22 lid 1 van tabel 4.21 van het bouwbesluit per gebruiksfunctie. Bijvoorbeeld voor een bijeenkomstfunctie geldt een vrije hoogte van 2,3 meter en voor een woonwagen geldt 2,1 meter. Voor de lifttoegang geldt ook een vrije breedte van 0,85 meter. Ook geldt een hoogte van 2,3 meter tussen de onderdelen van de bouwconstructie (bijvoorbeeld tussen de vloeren en/of balken). De hoogte van de lifttoegang is dus gebruikersfunctie onafhankelijk.

Vrije doorgang bouwbesluit

Figuur 1: Vrije breedte en hoogte van doorgang en Vrije breedte en hoogte lifttoegang

De ruimte voor een verkeersroute die begint bij een doorgang heeft een vrije breedte van tenminste 0,85 meter en een vrije hoogte als aangegeven bij artikel 4.23 lid 1 in tabel 4.21 van het bouwbesluit.

Hoogte

De minimale vrije hoogte van de ruimte komt overeen met de vrije hoogte van een doorgang. Dus de vrije hoogte van een ruimte voor een verkeersroute voor een bijeenkomstfunctie is 2,3 meter en woonwagen is 2,1 meter. Voor een gemeenschappelijke verkeersruimte (alleen van toepassing op woonfunctie) en een ruimte voor een verkeersroute in een toegankelijkheidssector geldt een vrije breedte van minimaal 1,2 meter. Aanvullend hierop geldt voor woonfunctie dat een gemeenschappelijke verkeersruimte over minimaal een lengte van 1,5 meter een vrije breedte van 1,5 meter moet hebben. Dit geldt niet als een rolstoelgebruiker zonder te keren het aansluitende terrein kan bereiken. De eisen van vrije breedte en hoogte zijn niet van toepassing als de verkeersroute over een trap gaat. Voor ten minste één toegang (als bedoeld in Overbruggen Hoogteverschillen) van een woongebouw (een gebouw met twee of meer woonfuncties) geldt dat die aansluit op een gemeenschappelijke verkeersruimte met tenminste 1,5 meter vrije doorgang in lengte en breedte.

Vrije breedte verkeersruimte en toegankelijkheidsector

Figuur 2: Vrije breedte verkeersruimte en toegankelijkheidsector

Lengte en breedte gemeenschappelijke verkeersruimte

Figuur 3: Lengte en breedte gemeenschappelijke verkeersruimte van woonfunctie

Aan een lifttoegang moet een ruimte grenzen van ten minste 1,5 meter bij 1,5 meter. Deze eis is alleen van toepassing op de woonfunctie en niet op andere gebruikersfuncties als aangegeven in tabel 4.21 van het bouwbesluit.

toegankelijkheid lift

Figuur 4: Ruimte aan lifttoegang

Toegankelijkheidssector

Toegankelijkheidssector

De toegankelijkheidssector wordt door het bouwbesluit gedefinieerd als ‘een voor personen met een functiebeperking zelfstandig bruikbaar en toegankelijk gedeelte van een gebouw’. 

Voor een woongebouw geldt dat er een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector aanwezig moet zijn als er een verblijfsgebied aanwezig is die hoger ligt dan 12,5 meter boven meetniveau. Er moet ook een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector aanwezig zijn indien het woongebouw 1,5 meter boven meetniveau een GBO heeft van meer dan 3500 m2. Het meetniveau is door het bouwbesluit gedefinieerd als ‘de bovenkant van het terrein ter plaatse van de toegang van het gebouw’.

bouwbesluit eisen nieuwbouw

Figuur 5: Hoogte ten opzichte van meetniveau

Voor een deel van de gebruikersfuncties wordt een eis gesteld aan hoeveel procent van het vloeroppervlak van de verblijfsgebieden in de toegankelijkheidssector moet liggen, oftewel hoeveel procent van de verblijfsgebieden toegankelijk moet zijn voor personen met een functiebeperking. Voor een woonfunctie in de zorg moet er tenminste één verblijfsgebied aanwezig zijn in de toegankelijkheidssector. 

Als het GBO van alle functies, waarvoor lid 3 van artikel 4.24 van toepassing is, samen meer dan 400 m2 is dan moet minimaal het percentage als aangegeven in tabel 4.21 in de toegankelijkheidsector liggen. Voor onderwijsfunctie is dit bijvoorbeeld 100% en moeten dus alle verblijfsgebieden toegankelijk zijn voor personen met een functiebeperking. Voor een sportfunctie is dit bijvoorbeeld 40%. Eenzelfde soort eis geldt voor bijvoorbeeld bijeenkomstfunctie en winkelfunctie. Echter daar gaat het om het GBO van alle gebruikersfuncties waar lid 4 van artikel 4.24 van toepassing is en een minimum van 250 m2 ipv 400 m2. Voor bijeenkomstfunctie geldt bijvoorbeeld dat dan 80% van de verblijfsgebieden in de toegankelijkheidssector moet liggen. Voor bijeenkomstfunctie gelden nog wel aanvullende eisen. Als de functie bedoeld is voor het aanschouwen van sport, film, muziek of theater of als nevenfunctie van kantoor- of industriefunctie fungeert, dan hoeft maar 40% van de verblijfsgebieden in de toegankelijkheidssector te liggen. Een bijeenkomstfunctie voor alcoholgebruik moet een toegankelijkheissector hebben als het GBO meer dan 150 m2 is. 

Dus bijvoorbeeld als een sportfunctie en onderwijsfunctie samen in een gebouw gesitueerd zijn en ze hebben samen een GBO van 600 m2. Waarvan 200 m2 aan sportfunctie en 400 m2 aan onderwijsfunctie dan moet 200 * 0,4 = 80 m2 (40%) van de sportfunctie in de toegankelijkheidsector liggen en 400 m2 van de onderwijsfunctie (100%). 

Integraal toegankelijke toiletruimte

Voor een groot deel van de gebruikersfuncties geldt dat de toegankelijkheidssector tenminste één integraal toegankelijke toiletruimte heeft. Deze is ook wel bekend als mindervalide toilet. Een bijkomende eis voor sommige functies, zoals voor kantoor en onderwijsfunctie, is de hoeveelheid integraal toegankelijke toiletruimtes die er moeten zijn. De hoeveelheid wordt bepaald door het aantal toiletruimten als bepaald met artikel 4.9 en de bij artikel 4.25 lid 2 aangegeven waarde in tabel 4.21. Het aantal integraal toegankelijke toiletruimtes is het aantal toiletruimten gedeeld door de waarde uit tabel 4.21 en de uitkomst wordt naar een geheel getal naar boven afgerond. Bijvoorbeeld als een onderwijsfunctie 100 toiletruimtes heeft dan moeten er 100/35 = 2,86 = 3 integraal toegankelijke toiletruimtes aanwezig zijn. Daarnaast heeft een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied per 500 m2 aan vloeroppervlakte een integraal toegankelijke badruimte. Ook hier wordt het aantal naar boven afgerond. Dus bijvoorbeeld als het vloeroppervlakte 4200 m2 bevat, dan moeten er 4200/500 = 8,4 = 9 integraal toegankelijke badruimtes zijn. Voor sommige andere functies, zoals logiesfunctie, geldt dat in de toegankelijkheidssector een integraal toegankelijke badruimte aanwezig moet zijn en het aantal is het aantal aanwezige badruimten gedeeld door 20. Dit wordt ook weer naar boven afgerond. Dus als er 100 badruimtes aanwezig zijn, dan moeten er 105/20 = 5,25 = 6 integraal toegankelijke badruimtes aanwezig zijn. Er geldt wel voor de meeste functies dat een integraal toegankelijke badruimte mag zijn samengevoegd met een integraal toegankelijke toiletruimte.

Verkeersroute

Verder geldt voor een groot deel van de gebruiksfuncties dat als een ruimte in de toegankelijkheidssector ligt dat die, of rechtstreeks vanaf het terrein bereikbaar moet zijn of langs een verkeersroute die volledig in de toegankelijkheidssector ligt. Voor woonfunctie geldt dat de verkeersroute niet door een niet-gemeenschappelijke ruimte van een andere gebruiksfunctie mag lopen. Verder geldt aanvullend dat voor onder andere bijeenkomstfunctie en gezondheidszorgfunctie, de hoofdtoegang van het gebouw een toegang moet zijn voor de toegankelijkheidssector. Voor een woonfunctie in een woongebouw geldt dat de toegang grenst aan een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector. 

Overbruggen Hoogteverschillen

Voor bijna alle gebruiksfuncties geldt dat als het hoogte verschil tussen de toegankelijkheidssector en het aansluitende terrein groter is dan 0,02 meter dat dit overbrugd moet worden met een lift of hellingbaan. Dit geldt overigens voor ten minste één route in de toegankelijkheidssector en dus niet voor alle routes. Voor diezelfde route geldt dan dat het hoogteverschil tussen de toegang van die route in de toegankelijkheidssector en het aansluitende terrein niet groter is dan 1 meter. De liftkooi voor deze overbrugging moet tenminste een vloeroppervlakte hebben van 1,05 x 1,35 meter. Voor een woonfunctie geldt daarbij nog aanvullende eisen. Als een woongebouw geen toegankelijkheidssector heeft, dan moet tenminste voor één route een hoogteverschil tussen toegang en terrein van groter dan 0,02 meter overbrugd worden met hellingbaan. Het hoogte verschil tussen die toegang en het terrein mag niet groter zijn dan 1 meter. Verder geldt voor woonfunctie dat, als het hoogteverschil groter is dan 0,02 meter, een hellingbaan geplaatst moet worden tussen een niet-gemeenschappelijke ruimte en gemeenschappelijke verkeersruimte en/of aansluitend terrein. Het hoogteverschil tussen niet-gemeenschappelijke ruimtes en gemeentschappelijke verkeersruimten en/of aansluitend terrein mag nooit groter zijn dan 1 meter. Voor ten minste één uitgang van een woonfunctie geldt dat de uitgang met een hoogteverschil van groter dan 0,02 meter ten opzichte van een gemeenschappelijke buitenruimte overbrugd moet worden met een hellingbaan of lift. Daarnaast geldt voor onder andere bijeenkomstfunctie en gezondheidszorgfunctie dat als het hoogteverschil tussen de toegang van het gebouw (dat geen toegankelijkheidssector heeft) en aansluitend terrein groter is dan 0,02 meter dat die overbrugd moet worden met een hellingbaan. Dit hoogteverschil mag niet groter zijn dan 1 meter.

bouwbesluit eisen nieuwbouw

Figuur 6: Aanwezigheid van hellingbaan of lift

Een woongebouw moet een opstelplaats voor een lift per bouwlaag hebben met een liftkooi van tenminste 1,05 x 2,05 meter als de toegang van een woonfunctie hoger ligt dan 3 meter boven meetniveau. Deze afmeting van de liftkooi geldt ook als een woongebouw meer dan 6 woonfuncties heeft. Voor de liften in een woongebouw geldt dat de loopafstand tussen de toegang van een woonfunctie en de lift maximaal 90 meter mag zijn. 

Hoogte boven meetniveau voor woongebouw met meerder woonfuncties

Figuur 7: Hoogte boven meetniveau voor woongebouw met meerdere woonfuncties

bouwbesluit eisen nieuwbouw

Figuur 8: Maximale loopafstand en afmetingen lift in woongebouw

Delen via social media